Standaard

Algemeen

De dobermann is van oorsprong uit Duitsland. Hij werd vroeger vooral gebruikt als begeleidings-, verdedigings- en waakhond, maar ook nu nog. Tegenwoordig is hij ook als familiehond zeer geschikt. Volgens de FCI klassificatie behoort hij tot groep 2 van de Pinschers en Snauzers. De dobermann is middelgroot, krachtig en gespierd gebouwd. Verder wordt hij gekenmerkt door de elegante lijnen van zijn lichaam, zijn trotse houding en hij heeft bovendien veel temperament. De normale stemming van de dobermann is (kind)vriendelijk en in de familie zeer aanhankelijk. Hij is een zeer werklustige en speelse hond.

De kop

De schedel

De kop is van boven gezien een stompe wig. De dwarslijn van de schedel moet, in vooraanzicht, recht verlopen. De schedellijn valt naar de nek in een lichte ronding af. De wenkbrauwbogen zijn goed ontwikkeld, zonder uit te springen. De voorhoofdsgroef is nog zichtbaar. Het achterhoofdsbeen mag niet te opvallend zijn. Van vooraan en bovenaan gezien mogen de zijvlakken van de kop zich niet in de breedte uitstrekken. De zijdelingse lichte welving van bovenkaak en jukbeen moeten in harmonie zijn met de totaallengte van de kop. De spieren van de kop zijn krachtig ontwikkeld. De stop of voorhoofdsafzet is gering, maar duidelijk herkenbaar gebouwd.

De gezichtsschedel

De neus moet breed zijn. De neusspiegel is goed ontwikkeld, bij zwarte honden is ze zwart en bij bruine honden aangepast met een lichtere tint. De vang is diep en krachtig ontwikkeld en moet in juiste verhouding staan tot de schedel. De mondopening moet tot ver bij de molaren reiken. De lippen liggen vast en glad aan de kaken en zijn donker gepigmenteerd, bij bruine honden iets lichter. De dobermann heeft een krachtige brede boven- en onderkaak. De ogen zijn middelgroot, ovaal en donker. Bij bruine honden mogen ze een lichtere tint hebben. De oogleden hebben een behaarde lidrand. Het ongecoupeerde oor is middelgroot met de voorste rand glad tegen de wangen liggend.

Het gebit

De hond heeft een melkgebit en een blijvend gebit. Tanden en kiezen worden verdeeld in: snijtanden (i), hoektanden (c), voorkiezen (p) en ware kiezen (m). Het aantal tanden en kiezen kunnen we aangeven met een gebitsformule met boven de streep die van de bovenkaak en daaronder die van de onderkaak: melkgebit (28 elementen), blijvend gebit (42 elementen).

Aan ongeveer 3 weken verschijnen de eerste tanden. Aan 6 weken is het complete melkgebit aanwezig. Het wisselen begint op de leeftijd van ongeveer 4 maanden, op 6 maanden heeft de dobermann zijn volledig blijvend gebit. De dobermann moet een schaargebit hebben, geen tanggebit. Onder- of bovenvoorbijters zijn ook uit den boze.

Het lichaam

De hals is in verhouding tot de rest van het lichaam en de kop van goede lengte. Droog en gespierd en de houding toont adel. De lijn is stijgend en sierlijk gebogen. De rug is kort en vast, rug en lenden zijn goed gespierd. De borst lengte- en diepte moeten in de juiste verhouding tot de romplengte staan. De diepte met licht gewelfde ribben moet de helft van de schofthoogte benaderen. De borst is van goede breedte en heeft een duidelijke voorborst die afhankelijk is van het voorste punt van het borstbeen dat voorbij het schoudergewricht reikt. Van opzij gezien is dan de voorborst voor de benen waar te nemen. De buiklijn is van het einde van het borstbeen naar het bekken duidelijk opgetrokken. De croupe moet van het kruisbeen in de richting van de staartaanzet nauwelijks waarneembaar afvallen. Goed afgerond doch niet recht, goede breedte en sterk gespierd. De staart is hoog aangezet en kort gecoupeerd waarbij 2 wervels zichtbaar behouden blijven. De teelballen moeten beiden normaal ontwikkeld en zichtbaar zijn in het scrotum.

De ledematen

Voor

De voorpoten staan van alle zijden gezien bijna recht naar de beneden en zijn krachtig gebouwd. Het schouderblad ligt dicht tegen de borstkas, is aan beide zijden van de ruggegraat goed gespierd en overschreidt het uitsteeksel van de borstwervel. Het moet zo mogelijk schuin en goed achteruitliggend zijn en de hoek tot horizontaal moet 50° zijn. De bovenarmen moeten de goede lengte hebben en goed gespierd zijn. De hoek met het schouderblad bedraagt 105° tot 110°. De ellebogen zijn aanliggend en niet uitdraaiend. De onderarmen zijn krachtig, recht en goed gespierd. De lengte moet in harmonie zijn met de rest van het lichaam. De voorpoten zijn kort en gesloten. De tenen zijn gewelfd ('kattepoten') met korte, zwarte nagels. Het voorvoetwortelgewricht is krachtig. De voormiddelvoet is eveneneens krachtig en van vooraan gezien recht, bij zijaanzicht slechts de aangeduide schuinstelling (max. 10°).

Achter

Van achter gezien is de dobermann, door zijn duidelijke bekkenspieren, breed en afgerond in heupen en croupe. De krachtige achterpoten zijn recht en staan parallel. De bovendijbenen hebben de goede lengte en breedte met sterke spieren en goede hoeking aan het heupgewricht. Hoeking tot horizontaal bedraagt 80° tot 85°. Het kniegewricht is krachtig en wordt gevormd door boven- en onderdijbeen evenals door de knieschijf. De hoeking van de knie is ongeveer 130°. Het onderdijbeen is middellang en in harmonie met de totaallengte van de achterhand. De achterpoten zijn zoals de voorpoten met de de tenen ook kort, gewelfd en gesloten. Nagels kort en zwart. Het spronggewricht is middelkrachtig en parallel. De onderdijbeenknoken zijn verbonden met het spronggewricht door de middelvoetknoken. De hoeking bedraagt ongeveer 140°. De achtermiddelvoet is kort en staat loodrecht op de grond.

Gangwerk

Het gangwerk is belangrijk zowel voor dobermann's werkcapaciteiten als voor zijn uiterlijk. De gang is elastisch, elegant, soepel, vrij en ruimgrijpend. De voorpoten zwaaien zo mogelijk ver naar voor. De achterhand geeft wijduitgrijpend en verend de benodigde stuwkracht. De voorpoot van de ene kant en de achterpoot van de andere kant worden gelijktijdig naar voren bewogen. Bij het gangwerk zijn rug, gewrichten en gewrichtsbanden goed stevig.

Huid en haarkleed

De huid ligt overal nauw aan en is goed gepigmenteerd. Het haarkleed: Het haar is kort, hard en dicht. Het ligt vast en glad aan en is gelijkmatig over het ganse oppervlak verdeeld. Onderwol is niet toegelaten. De kleur is zwart of donerbruin met roestrode, scherp begrensde en zuivere brand. De brand bevindt zich op de vang, als vlek op de bakken en de bovenste oogleden, aan de keel, twee vlekken op de borst, aan de middelvoeten en de poten, aan de binnenzijde van de achterdij en aan het achterste en de zitbeenknobbel.

Grootte en gewicht

Reuen: grootte 68 - 72 cm, gewicht 40 - 45 kg.
Teven: grootte 63 - 68 cm, gewicht: 32 -35 kg.
De grootte wordt bepaald door de schofthoogte te meten.

Fouten

Algemeen: Ontbrekend geslachtsbeeld. Weinig substantie, te licht, te zwaar, hooggeplaatst, zwakke knoken.
De kop: Te krachtig, te smal, te kort, te veel of te weinig stop, ramsneus, sterk afvallende schedellijn, zwakke onderkaak, ronde of spleetogen, lichte (helle) ogen, te zware bakken, niet aanliggende lippen, te bol of te diep liggende ogen, te hoog of te laag aangezette oren. Open in plaats van stompe muilhoek.
De hals: Te kort of te lang. Overmatige keelhuid. Wammen, herten- of zwanenhals.
Het lichaam: Een niet vaste rug, afvallende croupe, doorgezakte rug, karperrug, te weinig of te veel ribbenwelving, onvoldoende borstbreedte of -diepte, rug te lang, ontbrekende voorborst, te hoog of te laag aangezette staart, buiklijn te weinig of te veel opgetrokken.
Ledematen: Te veel of te weinig hoeking (voor/achter), losse ellebogen, van de standaard afwijkende ligging en lengte van knoken en gewrichten, teenenge of -wijde stand, koehakkig, ronde of enge stand achteraan, open of slappe poten, onverzorgde tenen, helle nagel.
Haarkleed: Te lichte , niet scherp afgegrensde, onzuivere brand, te donker masker, grote zwarte vlekken op de poten, nauwelijks zichtbare of te brote borstvlekken, lang zacht en glansloos of krullend haar, weinig behaarde of kale plekken, grote haarborstels op het lichaam, zichtbare onderwol.
Karakter: Ontbrekende of onvoldoende zelfverzkerdheid, te hoog temperament, te hoge scherpte, aggressie, te hoge of te lage prikkeldrempel.
Grootte: Afwijking van de standaardgrootte tot 2 cm worden bestraft door een terugplaatsing in de beoordeling.
Gangwerk: Waggelende of trippelende, onvrije gang, pasgang.

Diskwalificatiefouten

Algemeen: Uitgesproken omkering van het geslachtsbeeld (reu ziet eruit als teef en omgekeerd).
Ogen: Gele ogen (roofvogelogen), ogen van verschillende kleur.
Gebit: Ondervoorbijters, bovenvoorbijters, tanggebit, ontbrekende tanden.
Teelballen: Ontbrekende of onderontwikkelde teelballen.
Haarkleed: Witte vlekken, uitgesproken lang- en/of krulharig, uitgesproken dunne beharing, grote kale plekken.
Karakter: Angstig, schuwe, nerveuze en overdreven aggressieve dobermanns.
Grootte: Dobermanns die meer dan 2 cm van de standaard naar boven of onder afwijken.